Narratief verhaal: Gezichten van de Vlietzone
Ik neem de laatste slok van mijn koffie. Filterkoffie, niet mijn favoriet. Helaas heeft de espressomachine het vorige week begeven. Ik zet mijn kop op het aanrecht. Afwassen komt later wel. Ik doe de deur open en een strafkoude ochtendwind komt me tegemoet. Het geluid van krakend grint op het tuinpad volgt mij naar de auto. Ik stap in. De autodeur sluit zich achter mij en sluit mij af van de buitenwereld. Ik merk dat ik zin heb in de dag en zet de radio aan; Yesterday van The Beatles vult de stilte in de auto. Ik druk de koppeling in en rijd naar het politiebureau.
Mijn kleren trek ik uit en terwijl ik dat doe vraag ik mij af wat mij vandaag allemaal te wachten zal staan. Het waren twee bewogen weken op het werk. Veel drugsschandalen en vechtpartijen. Ik pak mijn zwart-gele werkkleding en trek deze aan. Met de sleutel van de politieauto loop ik naar buiten en begin met mijn ronde als wijkagent.
De Vlietzone ziet er somber uit vandaag. De lucht is grauw en de bomen zijn inmiddels helemaal kaal. De wijk heeft er nooit heel verzorgd uitgezien. Dat doet niet veel goeds voor het aanzicht. De kleine vierkante voortuinen zijn rommelig en slordig: veel onkruid, kapotte fietsen en omgevallen kliko’s vullen de onaangetaste tuinen. Ik stap uit en loop een rondje. Even wakker worden. “Hé Willem!”, hoor ik van rechts. Daar is Rowan. Vorige week heb ik hem nog levenloos aangetroffen in dat drugspand om de hoek. “Lekker je rondje aan het maken?”. Ik knik hem glimlachend toe. Gekke kerel is het ook, die Rowan. Een gevoel van voldoening dat ik dit werk mag uitvoeren overvalt me. Ik kan impact uitoefenen. Iets betekenen voor iemand zoals Rowan. Dat is ooit mijn motivatie geweest om voor dit werk te kiezen. En dat blijft het nog steeds. Het is waarom ik elke dag opnieuw voor dit werk kies. Hier ga ik voor; dit is mijn doel.
Ik loop door en besluit te gaan kijken bij Gwen, een jongen van begin dertig. De laatste tijd ben ik hem wat meer in de gaten gaan houden. Het contact wat meer opgezocht. We hebben een vertrouwensband opgebouwd. De blauwe deur van het verwaarloosde flatgebouw staat op een kier. Voor drugsdealers om makkelijk binnen te komen, gok ik. Uit automatisme wil ik de reling pakken maar het onstabiele staalwerk ziet er vies en onbetrouwbaar uit. Ik loop twee verdiepingen naar boven. Terwijl ik dat doe passeer ik onbeheerde fietsen, kapotte kinderwagens, verdwaalde thermosflessen en smerige dekens. De blauwe tussendeur die het trappenhuis en het pad naar de voordeuren scheidt is stuk. Het glas is ingeslagen en de deurklink ontbreekt, maar ik kan hem zo openduwen. Ik ken de weg inmiddels goed: derde deur rechts. Het is duidelijk dat het grootste deel van Gwens voordeur ontbreekt. Meer dan een houten plank is het niet. Hier en daar staan onleesbaar gekladderde woorden op. De beige gordijnen met zichtbare vlekken zijn dicht. Ik vraag me af of hij thuis is. Ik bel aan. Niet veel later gaat de deur open. Gwen staat in de deuropening. De enkele haren op zijn verder kale hoofd staan alle kanten op. Zijn lichtblauwe ogen zijn ingevallen, hij ziet er moe uit. Naast zijn rechteroog heeft hij twee traantjes laten tatoeëren, in donkerblauwe inkt. Ik heb medelijden met hem. Een ex-drugsgebruiker die onder de plak zit bij actieve gebruikers. Zijn stoffige woonkamer is een soort hangplek voor die jongens geworden om drugs te gebruiken en rond te hangen. Ze houden Gwen daardoor vast in oude gewoonten, ondanks dat hij zelf niet meer gebruikt.
Hij nodigt mij uit naar binnen. Weer diezelfde sigarettenlucht, waar ik altijd zo onpasselijk van word. Bij het dichtdoen van de deur valt de deurklink op de grond. We staan in de keuken. Gwen vertelt op harde toon over de kraan die stuk is. Ik hoor frustratie in zijn stem. De kraan hangt inderdaad voorovergebogen in de wasbak. Ik kijk om me heen. Overal kapotte borden en etensresten. In de hoek van de keuken liggen vieze kleren die gebruikt zijn om kots op te ruimen. Het stink verschrikkelijk.
Ik loop naar de woonkamer. De tafel is gevuld met sigaretten, lege bier -en wodkaflesjes, vies bestek en siroopflessen met een geel mengsel erin. Ik vraag me af of dat echt siroop is. Op de bank ligt een man, duidelijk onder invloed van God weet wat. Gwen vraagt of ik de gemeente wil wijzen op de schimmelplekken in de muur.
Hij neemt me mee naar zijn slaapkamer om de schade te bekijken. In de deur naar zijn slaapkamer zit een groot gat. “Per ongeluk ingetrapt toen ik boos was.” Verklaart Gwen. Hij heeft gelijk. De schimmelplekken in zijn slaapkamer zijn gigantisch. In de hoek van zijn kamer ligt een eenzaam matras zonder hoeslaken op de grond. Gedecoreerd met een enkel fleecedeken en rattenkeutels. Ook hier liggen kapotte borden en etensresten op de vloer, wat de ratten verklaart. Ondanks dat ik hier al vaak ben geweest blijft deze woning mij betreuren. Gwen wil ook door, zeker nu hij van de drugs af is. Toch lijkt hij vast te zitten door de continue aanwezigheid van gebruikers. Ik beloof Gwen om dit te melden bij de gemeente, en ik meen het.
Ik ga terug naar de auto en rijd een stukje door. Ik passeer het huis van gekke Tim. Een man met een licht verstandelijke beperking. De ‘buurtgek’, hoe ze hem hier noemen. Hij verzamelt alles wat hij ziet. Het begon met papier. Elk papiertje dat hij zag nam hij mee naar huis. Later werden dit steeds grotere spullen.
Ik stap uit de auto. Loop naar de voordeur en kijk even door het stoffen raampje naar binnen. Ik zie direct uitpuilende dozen gevuld met van alles en nog wat. Een levenswerk aan verzamelingen. Misschien in een andere wereld bewonderingswaardig, in deze wereld toch wel heel apart. Het is uit de hand gelopen toen hij een pop van straat had geplukt en kapot maakte. Dit deed hij door het gat van de stofzuiger in de pop te verwerken, waarna hij seksuele handelingen uitvoerde, in de tuin. Ondanks dat er meldingen zijn gemaakt is er nog niet veel uitgevoerd. Zo’n man hoort niet onbegeleid te leven. Maar de zorginstellingen zijn vol, en de druk op zorgmedewerkers wordt te groot om te dragen. De spanning die dat met zich meebrengt is voelbaar in de buurt. Mensen wantrouwen elkaar. De sociale cohesie is sterk afgenomen. Terwijl er een muisje uit de tuin rent van gekke Tim, loop ik terug naar de auto.
Ik passeer het Comenius College. Ik zie daar een jongen staan. Ondanks dat hij een donker vest aanheeft herken ik Mees vanaf een grote afstand meteen. Hij is duidelijk weer aan het dealen. Ik bel Lucas, de conciërge waar ik nauw contact mee heb. Hij is al twintig jaar conciërge van de middelbare school en kent alles en iedereen. Ik vertel dat ik Mees zie en vraag of hij er even op af wil gaan. Niet veel later loopt Lucas naar buiten in de richting van Mees. Terwijl hij loopt, kijkt Lucas mij aan en geeft een knik ter bevestiging. Met een gerust hart, wetend dat Lucas dit onder controle heeft, rij ik terug naar het politiebureau.
De dienst zit er alweer op. Over vijf jaar mag ik met pensioen. Zou de Vlietzone tegen die tijd veranderd zijn? Of veranderen sommige dingen nooit? Tot die tijd blijf ik in ieder geval mijn best doen om de mensen in de wijk veilig te laten voelen en wonen. Over vijf jaar draag ik dat stokje aan iemand anders over. Wat een mooi beroep heb ik toch.
Recente reacties