“Alle mensen moeten mee”
Om vroege schoolverlaters van de straat te houden, bestond er eind vorige eeuw het vormingswerk. Dit was Harm-Jan Kerssies op het lijf geschreven. Inzichten die hij toen opdeed blijven tot op de dag van vandaag relevant.
Op een heldere voorjaarsdag in 1976 rijdt de vierentwintigjarige Harm-Jan Kerssies in zijn rode Lelijke Eend de brug over het Kanaal Almelo de Haandrik over in Vroomshoop, onderweg naar zijn sollicitatiegesprek bij het vormingscentrum. Hij passeert Cafetaria Dogger en komt de nieuwbouwwijk binnen. Het vormingscentrum is een van de vele houten noodgebouwen die De Groots Houtbouw in de tweede helft van de twintigste eeuw heeft neergezet: houten vloeren die steunen op pilaren, waardoor er een kruipruimte ontstaat. Een plat dak. Het soort gebouw dat grotendeels in de fabriek gemaakt wordt en volgens Harm-Jan veel asielzoekers onderdak zou kunnen bieden.
Wat meer indruk wekt dan de uitstraling van het vormingscentrum, is het aantal deelnemers. In de relatief kleine gemeenschap van Vroomshoop vullen op dat moment zo’n 100 voortijdige schoolverlaters de kleine lokalen, waar niet meer dan vijftien personen in passen. De tafels staan zo opgesteld dat je elkaar aan kan kijken. De ideale gespreksopstelling om het te hebben over maatschappelijke onderwerpen, die afgestemd worden op de interesses van de jeugd. Natuurlijk kunnen ze niet de hele dag praten, dus er zijn ook lokalen voor gym, koken, handarbeid en een doka.
Vormingswerk
Aan Harm-Jan en zijn collega’s de taak om ervoor te zorgen dat deze jongeren die het op school niet redden, toch een bijpassende plek vinden op de arbeidsmarkt. Het idee was dat de jeugd een paar dagen naar het vormingscentrum moest, en daarnaast alvast kon werken. De jeugdwerkloosheid ligt echter zo hoog dat veel van hen thuis of op straat rondhangen en in moeilijkheden terechtkomen. Het vormingswerk dat Harm-Jan in Vroomshoop wil doen gaat dus minstens net zo veel over het inschatten van de leefsituatie van de jongeren als om het vinden van een passende loopbaan.
Dat is moeilijker dan het klinkt, omdat deze jongeren nadrukkelijk afwijzend zijn tegenover elke vorm van autoriteit. “Als je als autoriteit binnenkomt, word je gelijk de deur weer uitgeflikkerd. Dus je moet op een andere voet binnenkomen.” De eerste groep jongens die Harm-Jan begeleidt, zou later als randgroepjongeren getypeerd worden: elke maandag vertellen ze uitgebreid over hoe bezopen ze in het weekend waren, en wie er met wie ruzie hadden gehad. Een belevingswereld die Harm-Jan totaal vreemd is, maar hij gaat er helemaal in op. Als je iemand echt wil helpen, moet je luisteren, is zijn overtuiging. Zo ook naar het volgende verhaal:
Een van de jongens, kleiner dan de rest, is buitengewoon vechtlustig. Op een dag kreeg hij ruzie met iemand die nog kleiner is. “Vandaag kan ik het wel alleen af”, zei hij overmoedig tegen zijn maten. Het resulteerde in een ziekenhuisopname van vijf dagen. “Dat krijg je ervan als je zegt dat je ons niet nodig hebt”, reageerden zijn vrienden van het vormingswerk laconiek. Aan de hand van deze situatie heeft Harm-Jan met de jongens besproken hoe hun vriendschap nu eigenlijk in elkaar zit, en wat daaraan mankeert. Achteraf bleek dat zijn collega’s tegen elkaar hadden gezegd: “Als hij deze groep overleeft, mag hij blijven”. En dat mocht hij.
Boerenzoon
Als jongste van vier babyboomers groeide Harm-Jan op op een boerderij aan het Oranjekanaal, tussen Westerbork en Hooghalen. Tussen de koeien, paarden, eenden, varkens, kippen en duiven ontwikkelt de jonge Harm-Jan zich tot een echte plattelander en helpt hij zijn vader waar hij maar kan. Je kan het zo gek niet bedenken, of hij heeft het gedaan.
Een boerenzoon die een progressief beroep als vormingswerk kiest, daar keken zijn collega’s wel vanop. Toch was het juist zijn vader die hem inspireerde om dit vak te kiezen. Harm-Jan werd op twee kilometer afstand van Kamp Westerbork geboren, dat toen gebruikt werd voor de opvang van Molukse gezinnen. Zijn vader zat toen in het schoolbestuur en heeft ervoor gezorgd dat ook die kinderen naar school konden. Mede hierdoor ontwikkelde Harm-Jan een plichtsgevoel om zijn best te doen voor de mensen die het minder hebben. “Ik kom niet uit een rood nest, maar wel uit een sociaal nest. Uiteindelijk moeten alle mensen mee.”
Op de juiste plek
Daar maakt hij zich binnen het vormingswerk hard voor. Hoewel het formeel niet hun taak was om jeugd te plaatsen bij bedrijven, hebben sommige werkgevers wel door dat Harm-Jan en zijn collega’s goed zicht hebben op de potentie die de jongeren hebben. Soms worden ze gebeld met de vraag of ze nog twee ‘goede jongens’ hebben die voor een bedrijf zouden kunnen werken.
Eén bedrijf gaf aan dat ze niet uit de Borgrever- of de Veenstraat in Westerhaar (een dorp naast Vroomshoop) moesten komen, want dat zijn probleemwijken. Uiteindelijk plaatste Harm-Jan één jongen uit de Borgreverstraat en één jongen uit de Veenstraat bij het bedrijf. Ze zijn er zeven en elf jaar blijven werken. Soms stuurde hij ook meisjes in plaats van jongens, omdat onder de meiden de werkloosheid hoger lag. “Kunnen ze wel net zo hard werken? Wat dacht je dan! Ik deed dus niet alleen aan vormingswerk voor de jeugd, maar ook een beetje voor de samenleving.”
Opgeheven
Helaas komt er vroegtijdig een eind aan het vormingswerk. In 1998 besluit de overheid dat het niet aan te tonen is wat de daadwerkelijke opbrengst is. De stekker moet eruit en Harm-Jan en zijn collega’s gaan op zoek naar ander werk. “Ik dacht meteen: daar gaan ze nog spijt van krijgen. De truc is het denken in generaties: als de kinderen betere ouders worden dan hun eigen ouders, is er sprake van vooruitgang. Sociale en gedragsveranderingen kosten tijd en geduld.” Vanuit het bestuur van de Landelijke Organisatie Christelijk Vormingswerk (LOCV) probeert Harm-Jan duidelijk te maken dat dit besluit voor problemen zou gaan zorgen. Via die weg geeft hij advies aan het Ministerie, maar tevergeefs.
Uiteindelijk gaat hij het onderwijs in. Eerst als betrokkene bij speciale projecten op het mbo zoals internationale schakelklassen en een programma voor criminele jongeren, later als docent maatschappijleer op verschillende scholen. Hier komt hij erachter dat er meer overeenkomsten dan verschillen zijn met zijn voormalige werk, maar dat je op een andere positie zit.
Zo werd er in de lerarenvergadering in Raalte besproken of een jongen niet beter naar het speciaal onderwijs kon. Toen Harm-Jan de docenten vroeg hoeveel boeken ze hadden gelezen over kindermishandeling, werd het ongemakkelijk stil. Hij zei: “Wat ik eruit heb geleerd is dat dit zorgt voor het gedrag dat deze jongen vertoont. Laat de mentor eens langsgaan en ga dan verder praten.” Zijn vermoedens bleken te kloppen. De vader van de jongen leed aan een drankprobleem dat resulteerde in losse handjes. Het inzicht om dit te kunnen herkennen kan je volgens Harm-Jan niet leren, maar wel ontwikkelen. “Kinderen met idioot gedrag hebben vaak ook idiote opvoedingssituaties.”
Sinds Harm-Jan in 2018 met pensioen ging, is hij naast zijn voorzitterschap van de Hammer Vogelwacht nog altijd maatschappelijk betrokken. Hij zit in de Adviesraad Sociaal Domein van Gemeente Twenterand en is hij één van de gastheren van het Taalcafé voor asielzoekers en vluchtelingen. Op dinsdagavond doceert hij op de Avondschool, dat georganiseerd wordt door de dochter van één van zijn leerlingen uit de jaren ’70. Cafetaria Dogger bestaat nog steeds. Er is veel gebeurd sinds het voorjaar van 1976, maar sommige dingen veranderen nooit.
Recente reacties