Narratief verhaal: Dat ons-kent-ons gevoel

Terwijl het koffieapparaat zachtjes aan het pruttelen is, zoekt Annemiek tussen tientallen glazen potjes haar ‘kokosbloesemsuiker’. “Misschien is het dan toch eens tijd om de keuken een goede opruimbeurt te geven”, zegt ze tegen zichzelf. Ze loopt via de gang de woonkamer in. Het hoekhuis waarin ze inmiddels al acht jaar woont is helemaal naar haar eigen smaak ingericht. Het huis is dan ook niet te missen. Tussen alle grijze gordijnen in de straat zijn die van haar knalpaars. Dit maakt Annemiek niks uit, ze voelt zich hier thuis. Gold dit gevoel van thuis alleen ook maar wanneer ze een stap buiten de deur zette. 

Terwijl de schimmen met hoge pas langs haar woonkamerraam schieten, eet Annemiek rustig gaat beschuit met aardbeien. Het is behaaglijk binnen. Met een prettige 21 graden op de thermometer is het dan ook zo’n 21 graden warmer dan buiten. Niet alleen de temperatuur zorgt ervoor dat het voor Annemiek prettiger is om zich binnen te begeven dan in de straten van de buurt Welgelegen. Ook het veilige gevoel is een stuk groter binnen dan buiten. Ze had kunnen weten waar ze ging wonen toen ze acht jaar geleden deze woning begon te huren. Meerdere mensen waarschuwden haar voor de buurt. “Het is daar een zooitje”, had een kennis haar verteld. Toch besloot ze om een ‘Welgelegener’ te worden. Het idee van een volkswijk spreekt haar aan. Ze is er in een opgegroeid, weliswaar niet in Leeuwarden, maar toch. Het ‘ons kent ons’ gevoel ervaar je nergens anders, vindt ze.  

 Zodra ze haar ontbijt op heeft, doet ze haar dagelijkse ronde kaarsen uitblazen. Dat ze nu eenmaal in een wijk woont waar het afbranden van een pand geen groot nieuws meer is, betekent het niet dat haar geliefde huisje in vlammen moet opgaan. Dat zou nogal ingaan tegen waar ze al jaren mee bezig is: een positieve draai aan de buurt geven. Al uitrekkend loopt ze de trap op. Die handstoel die ze laatst op de kop had getikt is allesbehalve comfortabel. “Eigenlijk is de stoel ook best lelijk”, zegt ze zachtjes tegen zichzelf terwijl ze haar schoenen aantrekt. Ze speelt met de gedachte om de stoel op straat te zetten om te kijken in wat voor recordtijd deze mee wordt genomen, dit is echter een idee voor later. Nu is het tijd om zichzelf warm in te pakken en deur uit te gaan. Op naar het buurthuis. 

Annemiek sluit de achterdeur achter zich dicht. Ze pakt twee sleutels uit haar zak en draait ze een voor een zorgvuldig om in het slot. Ze wil niet de zoveelste zijn bij wie wordt ingebroken. “Dit zou echter wel het handstoel-probleem oplossen”, grapt ze in haar hoofd. Met grote stappen slaat ze linksaf een zijstraat in. Al gauw komt ze het eerste ‘buurtje’ tegen. “Goeie”, roept ze luid zoals een echte Leeuwarder dit zou doen. De oude man kijkt haar aan en geeft een goedkeurende knik. Ze passeren elkaar. Al gauw komt ze de volgende buurtbewoners tegen. Deze keer besluit ze niet te groeten. Het groepje van zo ongeveer vijf jongens waar ze op af loopt staat in een kringetje om een deurgat heen. Al lachend schieten ze een peuk Annemieks kant op. Ze loopt kranig door. Dit is niet de eerste noch de laatste keer dat ze langs deze jongens moet lopen. Het is dan ook maar beter om je niet te laten kennen. Ze slaat rechts af en al gauw ziet ze het woord ‘Welgelegen’ boven de deur van het buurthuis hangen. “Ze hadden geen toepasselijkere naam kunnen bedenken”, zegt ze sarcastisch tegen zichzelf.  

Eenmaal binnen hoort ze het geroezemoes van buurtbewoner in de gezamenlijke zaal. Ze hangt haar jas op en loopt de zaal in. Ze ziet een aantal bekende buurtbewoners zitten aan een witte, uitklapbare tafel. Terwijl ze langs hen loopt groeten ze haar zachtjes. Annemiek groet ze terug. Net als de buurtbewoners aan de tafel is Annemiek een stukje ‘meubilair’ geworden in het buurthuis. Ze loopt naar het keukentje toe achter in de zaal. Ze pakt een grote zilveren pan en zet het op het fornuis. “Vandaag wordt het tomatensoep jongens”, roept ze. Nadat ze een paar halve antwoorden krijgt pakt ze haar gereedschap. Het duurt niet lang voordat de soep klaar is. Voor Annemiek is dit een koud kunstje. Ze is per slot van rekening dan ook chef in een restaurant. Zorgvuldig schenkt ze de kopjes in en deelt ze deze uit aan de bezoekers. Zelf neemt ze ook een kopje en schuift ze bij haar buurtbewoners aan. Terwijl ze haar soep eet, luistert ze aandachtig naar de verhalen die worden gedeeld. Het zijn verdrietige verhalen. Verhalen die je, als het je overkomt, het liefst niet wilt delen. Toch doen de buurtbewoners dit. Annemiek vindt dit een goede zaak, daar is het buurthuis uiteindelijk ook voor. Rustig zit ze op haar stoel, het lijkt bijna alsof haar ‘buurtjes’ het niet door hebben dat ze erbij is komen zitten. Financiële problemen, sociale problemen, relationele problemen, alles komt voorbij. Na het soep eten is het tijd voor koffie drinken. Diep in gedachten verzonken voorziet Annemiek iedereen van een warm bakkie pleur. Ze bedanken haar vriendelijk. Stiekem vergelijkt ze zich met de buurtbewoners. “Wat een geluk heb ik eigenlijk dat ik aan deze kant van de keuken sta”, beseft ze zich. Ze kijkt naar de zaal en glundert.  

De wind snijdt tegen Annemieks wangen terwijl ze met de handen in de jaszakken weer naar huis loopt. Toch heeft ze niet echt last van de kou. Ze slaat linksaf en loopt steeds verder weg van het buurthuis. Ze heeft een voldaan gevoel. Niet alleen omdat ze de buurtjes even in de watten heeft kunnen leggen, maar ook omdat ze zich realiseert dat ze het goed heeft. Ook al struikelt ze soms over een vuilniszak die op straat ligt, of stoort ze zich aan luide groepjes jongeren. Ook al is het leven in de buurt Welgelegen niet perfect. Een ding wat ze hier wel vindt is het ‘ons kent ons’.